Het konijn



Het konijn is heel wat kleiner dan de haas. Hij wordt zo’n 30 tot 45 cm groot. Ook zijn staart is heel wat korter als die van de haas. Het konijn heeft wel net zoals de haas lange oren. Konijnen worden vaak als huisdier gekozen. Maar er bestaan ook wilde konijnen die vrij in de natuur leven. Deze wilde konijnen hebben een grijsbruine vacht die dient als bescherming tegen roofdieren.



Konijnen kunnen niet zo snel lopen als een haas. Zij moeten zich dus op een andere manier verdedigen tegen hun vijanden. Dit doen ze door zich te verschuilen tussen de planten of onder grond. Hun schutkleur helpt ook goed als camouflage tegen de vijanden. Het konijn kent heel wat vijanden: de vos, wilde katten, uil, roofvogels en marterachtigen.


Ook het konijn moet voldoende eten om te kunnen overleven. Het wilde konijn eet voornamelijk gras, planten, wortels en granen. Zij gaan vooral ’s avonds en ’s nachts op zoek naar voedsel. Konijnen vertoeven graag in elkaars gezelschap, vandaar dat ze dan ook in groep samenleven. Ze wonen in een hol met heel wat verschillende gangen. Het is er soms een echt doolhof. Het deel van het hol waarin ze wonen heet een ketel.
 



Net zoals de mens en andere dieren plant ook het konijn zich voort. Dit gebeurt in de periode van februari tot oktober. Per nest kan het konijn 5 tot 12 jongen voortbrengen. Deze kleine konijnen lijken helemaal niet op het volwassen konijn. Ze hebben bij de geboorte geen pels en zijn dus naakt. Ze zijn een aantal dagen blind en blijven dus veilig in het nest. De kleine konijntjes drinken gedurende 30 dagen moedermelk. Daarna eten ze hetzelfde voedsel van hun ouders.